Het belang van datadiversiteit in het analyseren van Nederlandse scramblingconstructies
Gert-Jan Schoenmakers
In het Nederlands kan een lijdend voorwerp links of rechts van een bijwoord komen te staan, een type variatie die bekend staat als scrambling. De afgelopen decennia hebben veel theoretische taalwetenschappers zich over deze constructies gebogen om tot de conclusie te komen dat de variatie wordt gedreven door discourse-semantische overwegingen: het lijdend voorwerp aan de linkerkant van een (zins)bijwoord is presuppositioneel (topical, anaforisch) en het lijdend voorwerp aan de rechterkant niet-presuppositioneel (focus, niet-anaforisch). Echter, experimentele data onderschrijven deze conclusies niet, de alternantie gaat gepaard met een veel grotere vrijheid dan zou worden verwacht op basis van de literatuur (Schoenmakers 2022).
Het grote verschil tussen de beoordelingen van taalexperts en leken is opmerkelijk, aangezien deze databronnen–ondanks levendige conceptuele discussie–doorgaans niet sterk van elkaar afwijken (zie e.g. Culbertson & Gross 2009, Sprouse & Almeida 2012, Sprouse et al. 2013, Chen et al. 2020). In mijn presentatie zal ik ingaan op het experiment gerapporteerd in Schoenmakers (2023), waarin groepen proefpersonen werden gevraagd om (scrambling)zinnen op een schaal te beoordelen in een van drie dimensies: acceptabiliteit, esthetische waarde, of waarschijnlijkheid. De patronen in de data van de scramblingzinnen komen niet overeen met de verwachtingen uit de theoretische literatuur. Ik zal mij in mijn bespreking daarom richten op de validiteit en de betrouwbaarheid van de beoordelingsdata.